Op weg naar onafhankelijkheid schommelen kinderen tussen zich groot en klein voelen. De ene dag doen ze alsof ze machtige superhelden zijn die de wereld redden, en de volgende dag worden ze hulpeloze kittens die opgerold op de schoot van hun leraar liggen. Het is opwindend om op te groeien, maar het is ook verwarrend en een beetje eng.
Kinderen uiten hun ambivalentie door ons naar zich toe te trekken en ons vervolgens weg te duwen. We zijn allemaal getuige geweest van de vastberadenheid van een peuter die zegt: “Ik doe het alleen”, en het is gemakkelijk om aan te nemen dat wanneer deze autonomie zo brutaal wordt uitgedrukt, het kind op weg is naar zelfvoorziening. Maar onafhankelijkheid is een lastig concept, en in de volgende groeispurt wordt het kind aanhankelijk en angstig, en we vragen ons af: gaat het kind achteruit? Waarom is het voor hen een machtsstrijd geworden om zich aan te kleden? Waarom hebben ze nog steeds mijn zorg nodig?
Als ik dit kwispelende gedrag bij kinderen zie, die zowel zelfredzaam als behoeftig handelen, denk ik dat het op welsprekende wijze het universele duwen en trekken symboliseert dat alle mensen ervaren – de dans tussen onze onafhankelijkheid en onze onderlinge afhankelijkheid.
Wanneer kinderen onze zorg het meest nodig hebben, is dat vaak niet omdat ze fysiek kwetsbaar zijn, maar omdat ze de grotere psychologische en filosofische vragen over het menselijk leven stellen: wat betekent het om te groeien en te veranderen? Ben ik alleen? Wie ben ik in reactie op een ander? Hoeveel vermogen heb ik echt? Wie mij lief heeft? Hoe zijn we verbonden? Wat is de relationele aard van het leven?
Onze samenleving en onze onderwijssystemen hechten zo veel waarde aan onafhankelijkheid, dat we soms vergeten zorg te waarderen. Wanneer kinderen onze zorg nodig hebben, wordt dit geassocieerd met behoeftigheid die gepaard gaat met zwakte, in plaats van de erkenning dat zorg een mooi en vitaal onderdeel is van onze menselijkheid.
Het idee van ruig individualisme is echt een mythe. Zelfs als we denken dat we het toppunt hebben bereikt, de volwassen staat van onafhankelijkheid, moeten we toch erkennen dat ons voortbestaan en succes altijd afhankelijk zijn van iemand anders; de boer die ons voedsel verbouwt, de supermarkt waar we winkelen, het transportsysteem en de zorginfrastructuur waarmee we kunnen werken en leven, om er maar een paar te noemen.
We zijn allemaal behoeftig! Er is altijd een zorgnetwerk geweest dat ons ondersteunt, en vele jaren reed bijna iedereen gratis weg van vrouwen die voor kinderen en ouderen zorgden en het voor mannen mogelijk maakten om te werken en te presteren.
De paradox van identiteitsontwikkeling is dat we het niet alleen kunnen. Alleen door de reactie van de ander vinden we onszelf.
Zorg mag niet in contrast staan met onafhankelijkheid en kracht. Het is tijd om tegen het idee in te gaan dat zorg een zachte vaardigheid is. Zoals Nel Noddings zegt: “Zorg is de sterke ruggengraat van de samenleving.” Mens zijn is onze natuurlijke drang naar individualisering en soevereiniteit volgen, terwijl we erkennen dat het zaad van onze persoonlijke kracht groeit uit gemeenschap, samenwerking en zorg.
Stel je voor hoe onze onderwijssystemen zouden kunnen veranderen als we zorgethiek zouden integreren in onze pedagogiek en praktijk. Wat als we expliciet dezelfde vragen zouden analyseren die jonge kinderen aan het begin van hun leven stellen in hun streven naar onafhankelijkheid – de grote vragen over de relationele aard van mens-zijn? Wat als zorg serieus werd genomen als een educatief doel en doelstelling; zorgen voor elkaar, voor onze kinderen, onze ouderen, onze gemeenschap en onze planeet?
Zorg ziet er anders uit in elke levensfase, maar zorg is wat de basis vormt voor eigenwaarde, perspectief nemen en empathie. Dit zijn de essentiële bouwstenen van een sterke samenleving. Zorg biedt alle voorwaarden voor voortschrijdend onderwijs en zelfverwezenlijking. Zorg is niet ondergeschikt aan onderwijs, zorg is onderwijs.